Ga naar hoofdinhoud

Sinterklaas, wie kent hem niet?

Sinterklaas, wie kent hem niet? Sinterklaas, Sinterklaas en natúúrlijk Zwarte Piet…

… maar zo natuurlijk als Henk Westbroek en Henk Temming in 1982 zongen, is het na de uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet meer.

Op donderdag 3 juli 2014 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepsprocedure waarbij de evenementenvergunning voor de intocht van Sinterklaas in Amsterdam in 2013 ter discussie stond. Zoals bekend, was het bezwaar van 21 klagers ongegrond verklaard. De groep ging in beroep. Ter zitting bleek echter dat die groep niet uit 21 maar slechts uit 7 “echte” klagers bestond; de identiteit van de rest was niet vast komen te staan. Dat is natuurlijk vreemd, maar voor de zaak zelf verder niet echt belangrijk.

Klagers
In beroep nemen de (7) klagers wederom het standpunt in dat de evenementenvergunning voor de intocht van Sinterklaas, vanwege de aanwezigheid van de figuur Zwarte Piet daarbij, niet verleend had mogen worden. De kern van het betoog zit hem er in dat de klagers stellen dat de figuur van Zwarte Piet een racistische onderstroom in stand houdt omdat deze een negatief stereotype is van de zwarte mens. Zij stellen dat hierdoor emoties worden opgewekt die doen herinneren aan van slavernij en onderdrukking en dat het zelfrespect en de menselijke waardigheid van zwarte Nederlanders als burgers van de Europese Unie wordt aangetast.

Media
Het is opmerkelijk hoe de uitspraak van de rechtbank in de media wordt vertaald. Natuurlijk snappen wij dat het juridische taalgebruik tot een minimum moet worden beperkt om een nieuwsartikel voor eenieder begrijpelijk te maken, maar er worden in dit geval fouten gemaakt die de (juridische) waarheid geweld aan doen.

Zo heeft de rechtbank bijvoorbeeld niet geoordeeld dat Zwarte Piet een racistisch fenomeen is, zoals de NOS wel op haar site stelt. Het College voor de Rechten van de Mens, waarnaar de rechtbank verwijst, heeft zelfs uitdrukkelijk gezegd dat het géén racistisch figuur is. Jammer, want wie vertrouwt op de media herhaalt dit soort “feiten” aan de borreltafel. Daarmee raakt de maatschappelijke discussie uit koers.

Weigeringsgronden
Nadat de rechtbank al had geoordeeld dat het beroep van klagers op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet slaagde omdat klagers meerderjarig zijn en de beroepen op diverse andere verdragsbepalingen niet slaagden omdat deze slechts verplichtingen aan lidstaten opleggen, kwam de rechtbank toe aan de beoordeling van de weigeringsgrond “openbare orde en veiligheid”, zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

In een van mijn eerdere blogs over dit onderwerp gaf ik al aan dat er een gelimiteerd systeem van weigeringsgronden wordt gehanteerd in de APV. Eén van die weigeringsgronden is dat het evenement geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid mag opleveren. De belangen waarop klagers zich beroepen via de door hen aangehaalde wets- en verdragsbepalingen, namelijk discriminatie en bescherming van privéleven, hebben geen of onvoldoende relatie met “orde en veiligheid”, zo oordeelt de rechtbank. Weigering op deze of een van de andere gronden uit de APV was dan ook niet aan de orde. Er was in feite geen weigeringsgrond en de vergunning was terecht verleend, zo luidde de tussenconclusie.

Maar de rechtbank zette de deur open naar een andere grondslag voor de weigering: hogere regelingen zoals de Grondwet of verdragsbepalingen kunnen tóch aan verlening van een vergunning in de weg staan.

De klagers hebben onder meer een beroep gedaan op artikel 1 Grondwet, waarin is bepaald dat allen die zich in Nederland bevinden gelijk moeten worden behandeld, ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook. Zoals ik in mijn eerste blog over dit onderwerp al aangaf, mag iedereen Zwarte Piet spelen. Ook mag iedereen de intocht bijwonen. Geheel in lijn hiermee overwoog de rechtbank dat niet is gebleken dat de uitvoering van het evenement heeft geleid tot verschil in behandeling van bepaalde groepen mensen, zoals onderscheid naar ras. Iedereen heeft pepernoten gekregen en mogen zwaaien naar Sint en Pieten. Het enkele gekwetst zijn is niet hetzelfde als een ongelijke behandeling als bedoeld in artikel 1 Grondwet. Dus: geen discriminatie.

Als het fenomeen Zwarte Piet dus niet racistisch of discriminerend is, wat dan wel? En belangrijker: waarom zou dat dan toch een gevaar voor de evenementenvergunning kunnen opleveren?

De crux zit hem in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt: “Uit hetgeen de zwarte eisers in bezwaar en beroep naar voren hebben gebracht, maakt de rechtbank op dat zij zich door het fenomeen Zwarte Piet gedurende de intocht, gediscrimineerd voelen, in die zin dat zij zich minder waard voelen dan de witte mens. Ze voeren aan dat door Zwarte Piet als knecht van Sinterklaas in de intocht op te laten treden, het slavernijverleden van de zwarte mensen wordt benadrukt. Eisers ervaren dat als belediging van hun ras in zijn algemeenheid en van zichzelf als zwart mens in het bijzonder. Enkele eisers hebben daarbij nog gewezen op de negatieve impact die het fenomeen Zwarte Piet al sinds hun kindertijd op hen heeft. Van kinds af aan worden zij als zwart mens geassocieerd met Zwarte Piet. Gelet hierop, komt de rechtbank tot de conclusie dat de zwarte eisers persoonlijk geraakt worden door het fenomeen Zwarte Piet in de intocht.”

Hierna benoemt de rechtbank de in haar ogen kenmerkende eigenschappen van de figuur Zwarte Piet: hij heeft dikke rode lippen, zwart kroeshaar, ringoorbellen, spreekt gebroken Nederlands en is knecht. Vervolgens haalt de rechtbank e-mailberichten van het College voor de Rechten van de Mens en het onderzoek “Hoe denken Amsterdammers over Zwarte Piet?” aan. De rechtbank kent veel belang toe aan het standpunt van het College voor de Rechten van de Mens en acht het aannemelijk dat de figuur van Zwarte Piet bij zwarte mensen tot gevoelens van minderwaardigheid leidt en daarmee tot een negatieve stereotypering van de zwarte mens. De rol van knecht en het uiterlijk en gedrag leiden volgens de rechtbank tot het beeld dat zwarte mensen ondergeschikt en dom zijn.

Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de figuur van Zwarte Piet leidt tot een inbreuk in het privéleven van de (zwarte) klagers; door de negatieve stereotypering van “hun” groep (de zwarte mens) kan hun sociale identiteit worden geschaad, hetgeen gevolgen kan hebben voor hun gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen en dus “raakt” het hun privéleven.

Uiteindelijk sneuvelt de beslissing op het bezwaar, omdat de burgemeester bij verlening daarvan (en in bezwaar en beroep) onvoldoende heeft aangegeven hoe hij die inbreuk op het privéleven heeft afgewogen tegen alle andere relevante belangen. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar (en dus niet direct de vergunning, zoals velen lijken te denken) met de opdracht om binnen 6 weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij wordt de burgemeester een pittige opdracht gegeven; op grond van eerdere rechtspraak moet het belang van het privéleven van de klagers worden afgewogen tegen het Nederlands algemeen belang bij verlening van de evenementenvergunning.

Let wel: deze uitspraak geldt voor de evenementenvergunning van 2013 in Amsterdam, niet voor heel Nederland en niet voor alle komende jaren. Natuurlijk zal deze uitspraak, een eventuele hoger beroepsprocedure èn de nieuwe beslissing op bezwaar zijn schaduw vooruit werpen. De tijd zal leren of de Amsterdamse kwestie op zichzelf staat, of niet.

Voor vragen over vergunningen en andere bestuursrechtelijke kwesties, neem contact op met Reinier Ensink.

Back To Top