Ga naar hoofdinhoud

Haastige spoed is zelden goed, maar (te) lang wachten is ook geen optie

Haastige spoed is zelden goed, maar (te) lang wachten is ook geen optie

Wanneer iemand inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten (merkrechten, auteursrechten, handelsnaamrechten etc) van een ander, wil de rechthebbende natuurlijk dat deze inbreuk zo snel mogelijk stopt. De rechthebbende zal zich in zo’n geval veelal tot een advocaat wenden en deze zal, na een sommatiebrief, een kort geding starten.

Een kort geding is een voorlopige procedure waarin op heel korte termijn een oordeel van de rechter kan worden gevraagd. Dit oordeel is slechts voorlopig, want in een uitgebreide bodemprocedure kan een rechter anders oordelen. Feit is echter wel dat na een kort geding vonnis partijen vaak tot een schikking komen, waardoor er toch een definitieve oplossing komt. Een kort geding is dus een bijzonder goed middel om snel op te treden tegen inbreukmakers.

Voorwaarde voor het starten van een kort geding is dat de eisende partij een ‘spoedeisend belang’ heeft. Dat betekent dat de zaak zo veel haast heeft dat een normale bodemprocedure (die al snel anderhalf jaar of langer duurt) niet kan worden afgewacht. Bij een zaak over inbreuk op rechten van intellectuele eigendom wordt over het algemeen wel aangenomen dat er voldoende spoedeisend belang is. De eiser heeft immers een belang bij het stoppen van de inbreuk en het is logisch dat de inbreuk zo snel mogelijk moet worden gestopt.

In de meeste kort gedingen over inbreuk op intellectuele eigendomsrechten speelt de vraag of er wel voldoende spoedeisend belang is dus nauwelijks een rol. Dat is anders wanneer de rechthebbende na het sturen van een eerste sommatie te lang wacht met het starten van een kort geding. Is er (te)veel tijd verstreken tussen de eerste sommatie en het starten van een kort geding, dan zal de rechter moeten beoordelen of er wel spoedeisend belang is. De inbreukmaker kan zich mogelijk met succes tegen een vordering in kort geding verweren door te betwisten dat de rechthebbende (nog) spoedeisend belang heeft.

Diverse rechtbanken hebben in 2015 uitspraken gewezen waarin werd geoordeeld dat de rechthebbende geen spoedeisend belang meer had omdat de rechthebbende te lang had gewacht met het starten van een kort geding. Zo oordeelde de rechtbank Den Haag in een drietal zaken van 5 februari 2015, 22 mei 2015 en 20 augustus 2015 dat stil zitten gedurende een periode van 1,5 tot 3 jaar simpelweg te lang is. De rechthebbende had geen spoedeisend belang meer en was dus niet-ontvankelijk. De rechthebbende had daardoor geen andere keus dan een langdurige (en kostbare) bodemprocedure te voeren. Ook de rechtbank Rotterdam oordeelde op 20 mei 2015 dat 15 maanden stil zitten te lang is.

De les die deze uitspraken ons leren is dat te lang stil zitten door de rechter wordt afgestraft. Wordt u geconfronteerd met een inbreuk op uw intellectuele eigendomsrechten, dan is het dus van belang dat adequaat en voortvarend gehandeld wordt.

Wilt u meer weten over het effectief aanpakken van inbreukmakers? Neem dan gerust vrijblijvend contact op met mevrouw mr. Christel van den Reek.

Back To Top