Ga naar hoofdinhoud

Leegstand boerderijen: hoe blijft het platteland bewoond en leefbaar?

Leegstand boerderijen: hoe blijft het platteland bewoond en leefbaar?

Vanmorgen berichtte het Brabants Dagblad over leegstand van boerderijen, waar veel gemeenten de komende jaren mee te kampen krijgen. Ook makelaars zetten zich schrap, zo wordt gemeld, omdat stoppende boeren hun vastgoed in de verkoop brengen in een poging hun pensioen veilig te stellen.

Maar of dit ook succes zal opleveren vraagt men zich hardop af. Niemand zou zitten te wachten op “ouwe meuk”, zoals de bestaande stallen en boerderijen onlangs door een gedeputeerde werden genoemd. Veel stallen zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking die ook nog eens rust op houten balken of stenen muren die wegens geldgebrek niet goed onderhouden zouden zijn. Bovendien zijn de stallen vaak niet voorzien van moderne apparatuur om ammoniak uit de lucht te zuiveren. Ten slotte zou ook de ligging van veel boerderijen, ver weg van de stad met haar voorzieningen, een belemmering zijn.

Omdat de leegloop (of beter: transitie) van het platteland natuurlijk niet van de ene op de andere dag is ontstaan, heeft de wetgever al in 2013 de mogelijkheid geïntroduceerd om een agrarisch bedrijfsperceel met bedrijfswoning “op te knippen”; het agrarisch bedrijf blijft bestaan, maar de bedrijfswoning wordt omgezet naar een plattelandswoning, waar een niet-agrariër mag wonen.

Mogelijk biedt het laten aanmerken van een (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning dus een oplossing in veel gevallen van dreigende of al bestaande leegstand.

Bij de omzetting naar een plattelandswoning moet wel beoordeeld worden of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderdeel daarvan is de vraag of er een goed woon- en leefklimaat bestaat ter plaatse van die plattelandswoningen.

Voor wat betreft aspecten zoals geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit geldt dat die woning voor de omliggende agrarische bedrijven nog steeds wordt aangemerkt als bedrijfswoning. Daarvoor geldt doorgaans op basis van gemeentelijk beleid een lager beschermingsniveau. Bovendien is voor de omliggende agrarische bedrijven belangrijk, dat ze niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad door de omzetting naar een plattelandswoning. Voor de milieugevolgen vanuit het voormalig “eigen” agrarische bedrijf geldt geen bescherming, met uitzondering van het aspect luchtkwaliteit. De normen voor fijn stof gelden op basis van een Europese Richtlijn hier dus óók zoals ze voor een burgerwoning gelden, hetgeen door de Raad van State in een uitspraak van februari 2015 is bevestigd.

Eind 2016 heeft de NVM een Handreiking voor gemeenten uitgebracht waarmee ze hoopt bij te dragen aan een vitaal platteland. Met gebruikmaking van het in die Handreiking opgenomen hulpmiddel om op gemeentelijk niveau beleid op te stellen, zou de Wet plattelandswoningen vaker succesvol toegepast kunnen en moeten worden.

Ook particulieren die in het buitengebied willen gaan wonen en agrarisch ondernemers die misschien voornemens zijn hun bedrijf te verkopen of juist een stoppend bedrijf over te nemen, zouden van die NVM-nota kennis moeten nemen. Al was het maar om zo veel mogelijk over dezelfde informatie te beschikken als de gemeente die dit via bestemmingsplanwijziging of vergunningverlening mogelijk zou moeten maken.

Voor een vrijblijvend advies over de mogelijkheden en risico’s kunt u met Reinier Ensink, advocaat vastgoed, contact opnemen via 0765335435 of ensink@markadvocaten.nl.

 

Back To Top