Ga naar hoofdinhoud

HR: omgangsregeling bevorderen is taak van de rechter

HR: omgangsregeling bevorderen is taak van de rechter

Op 17 januari jl. heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over het belang van het kind en het recht op omgang.

Aanvankelijk wordt door de rechtbank geoordeeld dat er eigenlijk omgang zou moeten plaatsvinden, terwijl vanwege de bijzondere bijkomende omstandigheden besloten werd om het verzoek van vader af te wijzen en het recht op omgang op te schorten.

In hoger beroep oordeelt het hof dat alle pogingen die zijn gedaan om de omgang tussen vader en kind op gang te brengen, door de houding van de moeder steeds zijn gestrand. Ook aan begeleide omgang heeft moeder niet willen meewerken. Het hof oordeelt dat hoewel in beginsel omgang zou moeten plaatsvinden, het belang van het kind voorop gesteld dient te worden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank.

De Hoge Raad is het hier niet mee eens. De Hoge Raad geeft aan, dat indien de rechter de gronden die de verzorgende ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de omgangsregeling niet voldoende vindt, hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen dient te nemen om die ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd.

De Hoge Raad maakt nog een nuancering. Het is in sommige gevallen niet uitgesloten dat onder bijzondere omstandigheden een contactregeling ernstig nadeel zou kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het kind, of in strijd zou kunnen zijn met zwaarwegende belangen van het kind. In het geval echter, dat er slechts sprake is van bezwaren tegen de omgang (die niet door objectieve gegevens worden ondersteund), zijn er geen gronden om de andere ouder en het kind hun recht op omgang met elkaar te ontzeggen. Daarvoor is noodzakelijk dat de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind.

>> Hoge Raad, 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91

Back To Top